Levinas en ethiek – dus toch…?

Wekenlang geen nieuw bericht, en ik ben niet ziek geweest. Nagedacht heb ik wel, en gewerkt aan een stuk over antropologie en Indianen dat nog even mag bezinken. Hierbij rezen weer nieuwe vragen, maar intussen ontdekte ik ook dat ik hier teveel een tegenstelling heb geschetst tussen ethiek en filosofie bij Levinas....

 

Toegegeven: ethiek is het alfa én omega van zijn denken: hij begint ermee en komt erop uit. Wel een ouderwetse ethiek-op-de-man-af waarbij je niets te kiezen hebt tussen ethisch of onethisch, gewoon met een slecht geweten. En dat is jouw zaak die, gezien de ervaring met eeuwenlang preken, niet direct tot wereldvrede leidt. Daar, op dat punt vond Levinas zijn taak als filosoof: onderzoek hoe ethiek werkt in echte mensen, en hoe dat zich laat rijmen met de wereld die wij kunnen begrijpen. In een formule: de φ van philosophie werkt tussen α en ω van de ethiek.
   Hij begint met intuïtieve zekerheid dat het bij ethiek alleen om goedheid gaat. Daarbij kwam Plato, die het Goede verwijst naar aan gene zijde van het zijn, buiten wat wij vermogen te bevatten [alias intelligent design]. Maar hoe benader je het dan? Daar zit zo'n wending waar het bij Levinas om draait: hij zoekt niet verderweg maar dichterbij, in de concrete mens. En voor alle duidelijkheid gaat hij eerst maar eens na hoe die ene subjectieve figuur zich dingen eigen maakt en, samen met anderen, een hele wereld optuigt die in principe hanteerbaar en begrijpelijk blijft. Wat goedheid betreft, is 't daarbij meteen duidelijk dat die iemand anders betreft – een andere mens die jou aanspreekt en voor wie jij je inzet. En dat is lastig, want komt daar die goedheid dan vandaan? 't Kan geen oorzaak zijn, dan was er geen speciaal begrip voor nodig. Ook geen beweegreden, die mijn zogeheten goedheid meteen weer logisch inpasbaar maakt. Er schijnt iets in mij te gebeuren waar ik geen weet van heb, met de eerste de beste ander voor wie ik mijzelf beschikbaar stel, als min of meer toevallige aanleiding. Zonder nadenken, onbevangen –  bijna kinderlijk naïef.
   Stel dat je dit verhaal aan iemand vertelt, en die ander reageert sceptisch, en zegt: zo onnozel ben ik toch niet? We kunnen wel met reden zeggen dat al onze wereldse kennis op verhalen berust; we maken samen narratieve geschiedenis, waarin naast oorzaken alle ruimte is voor redenen. Maar kletspraat hoeven we toch niet te geloven? We hebben toch kritisch inzicht, om redelijkerwijs te toetsen naar logica en coherentie? Zo iemand noemt deze gedachte van Levinas een bedenkelijk bedenksel. Precies deze spanning tussen vertelsel en kritiek komt bij ons tegenwoordig tot uiting in het cabaret, waar slimme eenlingen de hoogste èn de leukste wijsheid voor ons vertolken. Misschien worden we daar wijzer van, maar de filosoof moet op z'n eigen wijze bedachtzaam en behoedzaam verdergaan. Daarover spoedig meer.