Vechtsporten zijn strikt gereglementeerd. De opzet is de tegenstander niet volledig uit de weg te ruimen, maar telkens éénmalig te overwinnen. Desnoods even compleet uitschakelen, maar overwinning op punten is al voldoende. Uitgangspunt van de hele operatie is de erkenning van het bestaansrecht van de ander. Wat niet zo direct opvalt,met al het gedoe binnen het afgebakende strijdperk, is dat het feitelijk altijd om terrein-winst of verlies gaat. Wat word je hier wijzer van als filosoof?
In de jaren na WOII waarin Levinas zijn filosofie gedurig verder uitwerkt, naast zijn werk als directeur van de ENIO, komt hij met zijn publicaties geregeld op terreinen waar zijn ideeën niet direct welkom zijn. Ik heb al aangegeven dat hij aanvankelijk de mens vooral als eenling benaderde, om van daaruit verder te zoeken naar mogelijke vormen van samenleving als société. Terwijl klassiek-Westerse filosofen gespecialiseerd waren in denken-over-denken in een begripsmatig begrijpelijke wereld – een werkterrein dat modernere denkers enigszins verruimden met intuïtie – gaat Levinas openingen zoeken via een innerlijke sensibiliteit. Hoe verliep dat precies, en met wat voor complicaties?
Na zijn eerste publicaties in boekvorm komt hij met twee artikelen waarin hij het probleem nog eens scherp stelt, terwijl hij tegelijk ruimte zoekt. Je kunt je voorstellen dat er mensen zijn wier wereld als een totaliteit cirkelt om hun eigen subjectiviteit, stelt hij in het eerste stuk (1951). Maar zo iemand zal dat toch aan een ander moeten vertellen. Zo werkt concreet taalgebruik: om een verbinding tot stand te brengen moet je je verhaal onder woorden brengen, en dat mag religie heten, jegens een aangezicht. Drie jaar later, in 1954 begint hij nog iets strenger: alleen een niet-denkend wezen ziet zichzelf als totaliteit. Maar als denkend mens kun je wel proberen naar zulke alomvattendheid terug te denken, bijvoorbeeld via zaken als voeding en genieting. Het zijn schetsmatige suggesties, die wij kunnen herkennen als aanzet voor Totalité et Infini, zijn grote werk dat pas jaren later zal verschijnen.
Maar tegelijk snijdt Levinas een ander gevoelig thema aan. Kan zo’n niet-denkend wezentje soms ook heel onschuldig zijn? Ja, men kan er in termen van schuld en onschuld over denken, zegt hij, al krijg je dan wel te maken met ‘het ontologische schema van de twee grote godsdiensten’, waarin alles draait om een onduidelijke relatie van een afgescheiden wezen tot God. Die godsdiensten brokkelen steeds meer af, en ondertussen sprokkelen de mensen vrijblijvend hun eigen geloof bij elkaar. Hier ziet hij een taak voor de filosofie: hij wil onderzoeken hoe een geweten toch iets te zeggen heeft.
Betreedt hij zo een geliefkoosd werkterrein van theologen? Wat Levinas zelf betreft niet. Wat zij verweg zoeken, of hogerop, zoekt hij juist dichterbij in een kern van ware menselijkheid. Maar kan een theoloog aanvaarden dat iemand de zin van zijn professie in twijfel trekt, en ook nog expliciet als filosoof een ander, menselijk spoor gaat volgen? Maar er is nog een andere complicatie: de filosoof is een jood.
Na WOII zijn er pogingen om de verhouding tussen joden en christenen minder problematisch te maken. Christenen beijveren zich om de schandvlek van de massavernietiging weg te wissen. Joden vragen erkenning van de eigenheid van hun religieuze gemeenschap, die ouder is dan het christendom maar niet beschouwd mag worden als voorloper daarvan – en al helemaal niet in de rol van moordenaars. In 1947 stelt een internationale conferentie in Seeligberg aanbevelingen op, om het jodendom een eigen plaats te garanderen onder de monotheïstische godsdiensten. Het zijn tien afgezwakte punten van de gevraagde achttien, maar het is een begin. Op veel plaatsen vormen zich gesprekskringen teneinde onderling begrip en zelfs vriendschap tussen christenen en joden te bevorderen.
Toch duurt het tot 1957 voordat Levinas zich hierover in bredere kring uitlaat – op veilige afstand in een klooster ergens diep in Marokko. Hij gaat uit van de eigen, universeel gerichte joodse traditie als een monotheïsme dat begint met atheïsme, waar je doorheen moet om tot een volwassen, gewetensvol besef van eigen ongerechtigheid te kunnen komen. Maar tegelijk plaatst hij zich in de Griekse traditie van open filosofisch onderzoek naar wat een mens kan bedenken, ondernemen en ondergaan, kortom: naar mens-zijn. Een dubbele boodschap, maar voor hem is de verbinding tussen de beide tradities duidelijk, en de conclusie ook. Juist als jood kan en wil hij werken als filosoof, op zoek naar het menselijke in de mens. Hoe ver hij al is, vertelt hij er niet bij. Wordt dat vechten op twee fronten, met theologen en met filosofen? We zullen zien.
Authors: Ab Kalshoven